Coronavirussen (CoV) horen bij een grote familie van virussen die sinds de jaren ’40 bekend zijn. Coronavirussen zijn bolvormig en gemiddeld 125 nanometer (een miljoenste van een millimeter) in doorsnede. Ze hebben knuppelvormige stekels aan de buitenzijde van de mantel waardoor ze de naam ‘corona’ - Latijn voor ‘kroon’ - hebben gekregen. Zoals alle virussen hebben ze een gastheer nodig om te kunnen overleven en vermeerderen. Virussen uit de Coronaviridae-familie zijn normaal gesproken te vinden bij dieren, zoals vee, kameelachtigen, katachtigen en vleermuizen, en bij mensen.
Het nieuwste coronavirus, SARS-CoV-2 genaamd, heeft zich sinds een uitbraak in december 2019 in de regio Wuhan, China over de hele wereld verspreid. Het virus is zoönotisch ontstaan: dat wil zeggen dat het virus al voorkwam in één of meerdere diersoorten en is overgesprongen op de mens. Andere soorten coronavirussen zijn ook wereldberoemd – of beter gezegd berucht – geworden: het Severe Acute Respiratory Syndrome (SARS-CoV) in 2003 en het Middle East Respiratory Syndrome (MERS-CoV) in 2014. SARS-CoV-2 is zeer waarschijnlijk afkomstig van vleermuizen en zijn via direct contact of via een schubdier overgedragen op mensen.
Coronavirussen zijn in de mens voornamelijk aanwezig in de luchtwegen en het maagdarmkanaal. SARS-CoV-2 kan de ziekte COVID-19 veroorzaken. De meeste mensen die het virus oplopen ontwikkelen geen of milde verkoudheidsklachten. In een paar procent van de patiënten kan SARS-CoV-2 echter ook serieuze klachten zoals ademhalingsproblemen of longontsteking veroorzaken, of kunnen patiënten zelfs overlijden.